vrijdag 19 november 2010

17= Pleitnota van Mr Hans Anker.

Hoofdstuk 17

Vandaag laat ik je hieronder de pleitnota lezen zoals Mr Hans Anker die aan ons met toestemming tot vermelding op de blog heeft gegeven.

PLEITNOTITIES
Inzake : J.A.M. Koonen/OM hb
Parketnummer : 23-003451-09
Zitting : Gerechtshof Amsterdam
Datum : 18 november 2010
Raadsman : mr. H. Anker
Inleidende opmerkingen
Mijnheer de voorzitter, u noemde op 8 november jl. deze zaak
"geen alledaagse zaak”
Ik kan dat zeker onderstrepen
De strafzaak tegen cliënt werd aanvankelijk geseponeerd door het OM. Het OM
was van mening dat er niet sprake was van bewijsbare strafrechtelijk vervolgbare
feiten (beslissing 3 oktober 2006). Dus zelfs ook niet van schulddelicten.
Het OM ging daarbij niet over één nacht ijs. Onder meer werd de zaak besproken
met de medisch advocaat-generaal en met het College van Procureurs-Generaal.
Na de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 9 april 2008 diende er
alsnog een vervolging ingesteld te worden. Die vervolging kon niet meer
plaatsvinden ter zake van (bijvoorbeeld) eenvoudige mishandeling en dood door
schuld of zwaar lichamelijk letsel door schuld.
Neen, thans moesten ook nog zwaardere en meer ernstige feiten in de dagvaarding
worden opgenomen, zulks gelet op de gevolgen van de verjaring.

  “een niet. Ik kan dat zeker onderstrepen.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
2
Wij hebben thans van doen met louter opzetdelicten. Het opzet moet gericht zijn
geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, althans op eenvoudige
mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Ook luidt het verwijt dat
cliënt Sylvia Millecam opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht of
gelaten.
Het OM neemt in de tenlastelegging diverse vormen van handelen en/of nalaten
op en neemt in de tenlastelegging op, voorafgaande aan die vormen van
handelen/nalaten: “door met dat opzet…”.
Het OM maakt het zich lastig daardoor.
Er worden dus zeer zware eisen gesteld aan de tenlastelegging.
Van opzet is naar mijn mening in deze zaak in het geheel geen sprake. Cliënt
handelde niet willens en wetens. Hij wilde juist in het geheel niet de gevolgen
zoals genoemd in de tenlastelegging. Dat was niet zijn bedoeling, niet zijn
intentie. Ook is er niet sprake van voorwaardelijk opzet.
Uit de jurisprudentie blijkt dat er de laatste jaren meer grenzen gesteld worden
aan het voorwaardelijk opzet. Er worden ook hoge eisen gesteld aan de bepaling
van de aanmerkelijkheid van de kans op een bepaald gevolg.
Verwezen kan onder meer worden naar het arrest van de Hoge Raad van 25 maart
2003, NJ 2003, 552, HR 18 januari 2005, NJ 2005, 154 en HR 20 februari 2007,
LJN AY 9659.
Bekend was al dat het moet gaan om een verdachte die zich willens en wetens
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden.
In het arrest van 25 maart 2003 werkte de Hoge Raad een en ander nader uit.
De Hoge Raad overwoog onder meer dat betekenis toekomst aan de aard van de
gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond om
de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard
van het gevolg.
Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te
achten.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
3
De Hoge Raad trekt een duidelijke grens met “bewuste schuld”.
Uit het arrest van de Hoge Raad is af te leiden dat drie elementen van belang zijn
om voorwaardelijk opzet aan te nemen. Het gaat dan om het kennis-element, het
risico-element en het wils-element.
Het Gerechtshof Den Bosch, 29 november 2005, NJ Feitenrechtspraak Strafzaken
2006, afl. 1, nr. 5 zet deze drie elementen nog eens nauwkeurig op een rij.
- Kennis-element
Het gaat dan om het bewustzijn van de verdachte van de mogelijkheid dat een
bepaald gevolg zal intreden.
- Risico-element
De kans of mogelijkheid dat dit gevolg ook daadwerkelijk zal intreden, welke
kans of mogelijkheid minst genomen aanmerkelijk moet zijn.
- Wils-element
De vorenbedoelde kans of mogelijkheid dient door de verdachte willens en
wetens te zijn aanvaard (op de koop zijn toegenomen).
Aan deze vereisten is zeker niet voldaan in deze zaak. Daarmee en daardoor kan
al niet tot een bewezenverklaring gekomen worden en dient vrijspraak te volgen.
Het openbaar ministerie in eerste aanleg gaf zelf al aan in het requisitoir dat er
geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Zo wordt gesteld op pag. 80 van
dat requisitoir:
“Het valt de verdachten aan te rekenen dat zij, zonder enige
zelfkritiek, zijn voortgegaan op de weg waarin zij absoluut
geloofden.”
En de AG stelt in haar requisitoir op pagina 63:
“Een en ander ingegeven door een heilig geloof in hun eigen
diagnostiek en therapieën.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
4
Voor voorwaardelijk opzet is immers de “aanmerkelijke kans” onvoldoende.
De verdachte moet zich ook bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat het
gevolg zou intreden en die kans of mogelijkheid moet door de verdachte ook
willens en wetens zijn aanvaard.
Van belang is ook de recente Conclusie van de AG Machielse in de zaak naar
aanleiding van de zogenaamde Schipholbrand. (Conclusie d.d. 26 oktober 2010,
LJN BO 2966). Het Gerechtshof Amsterdam kwam tot een bewezenverklaring
van opzet via de constructie van het voorwaardelijk opzet. Het ging om het
wegschieten van een shagje of sigaret. De AG stelt de Hoge Raad voor om tot
vernietiging van het bestreden arrest over te gaan.
De AG stelt onder meer:
“Niet alleen is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de
aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die
kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte
aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet
zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook
bewust heeft aanvaard.”
(Verdachte in die zaak had verklaard dat hij dacht dat het shagje/de sigaret uit
was; die uitlating wijst er veeleer op dat de verdachte minstgenomen heeft
vertrouwd op de goede afloop. Het gaat in die zaak meer om handelen met grove
onachtzaamheid). De zaak ligt dan eerder in de sfeer van bewuste schuld.
De Hoge Raad stelt grenzen aan het toepassen van de voorwaardelijk-opzetconstructie.
Voorwaardelijk opzet is geen smeermiddel.
Ik verwijs in dat verband ook naar HR 22 september 2009, LJN BI 4738 (over
geneesmiddelen) en HR 20 april 2010, LJN BL 6765 (schietpartij).
Er is aldus geen sprake van opzet.
Vrijspraak moet volgen.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
5
“Van-horen-zeggen”-verklaringen
In het dossier zitten veel van deze verklaringen. Die verklaringen moeten zeer
behoedzaam worden gehanteerd en met grote terughoudendheid.
Daar komt dan ook nog bij het grote tijdsverloop. Het is een feit van algemene
bekendheid dat herinneringen dan verbleken.
Ik verwijs daaromtrent naar een vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 11
oktober 2007, LJN BB 5446.
Die rechtbank overwoog onder meer:
“In dit verband wijst de rechtbank erop dat met de zogenaamde
verklaringen van-horen-zeggen (ook wel de auditu-verklaringen
genoemd) uiterst behoedzaam dient te worden omgegaan. De kans is
immers niet onaanzienlijk dat dergelijke verklaringen onnauwkeurig
zijn in de weergave van hetgeen is vernomen, van wie dit precies is
vernomen en de context waarin het belastende is gezegd. De officier
van justitie heeft terecht opgemerkt dat het gebruik van dergelijke
verklaringen op zichzelf is toegestaan. Dit ziet echter louter op de
formeel-juridische aspecten van het gebruik van deze verklaringen en
zegt weinig over de waarde die aan die verklaringen als zodanig kan
worden gehecht.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat de betrouwbaarheid van de
bedoelde verklaringen ontegenzeggelijk wordt beïnvloed door
motieven die de getuigen c.q. medeverdachten kunnen hebben om
belastend over één of meer verdachten te verklaren. Dergelijke
motieven komen in het dossier bij veel belangrijke getuigen naar
boven. Het gaat vaak om getuigen die de verdachten kennen, maar met
hen in onmin leven. Dit betekent niet per definitie dat de bedoelde
verklaringen onjuist zijn, maar het heeft wel tot gevolg dat de
betrouwbaarheid daarvan door de rechtbank kritisch dient te worden
getoetst, en dat voor de bewezenverklaring van de verschillende
onderdelen van de tenlastelegging op ieder specifiek punt
aanmerkelijk ondersteunend bewijs noodzakelijk wordt geacht.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
6
Bovenstaande is ook van belang waar het betreft bepaalde verklaringen van exmedewerksters.
In het bijzonder met betrekking tot de feiten 1 en 2
Het betreft dan de periode van 22 september 1999 tot en met 19 oktober 1999.
Wij bevinden ons dan in het begin van de in deze zaak relevant geachte periode.
In de zaak Millecam gaat het namelijk om de periode september 1999 tot en met
17 augustus 2001.
Ten aanzien van Koonen geldt dat hij aan de randen van die totale periode in
beeld is.
De feiten 1 en 2 concentreren zich rond september/oktober 1999. De feiten 3 en 4
rond de periode mei tot en met 17 augustus 2001.
Het ten laste gelegde ad 1 en 2 is al geheel niet te bewijzen.
In rechte wordt zeker niet aannemelijk hetgeen gesteld is in de tenlastelegging.
Cliënt stelt Sylvia Millecam te hebben gezien op 19 oktober 1999. Het gaat om
een kortdurend consult (cliënt verklaart daaromtrent ter terechtzitting van de
rechtbank in eerste aanleg op 12 mei 2009 alwaar hij spreekt over ongeveer 10
minuten).
Het OM gaat uit van een consult in september 1999. Als cliënt eerder dacht dat
Sylvia in september 1999 bij hem kwam, dan wil dat zeker niet zeggen dat zijn
verklaringen, zoals nadien afgelegd, leugenachtig zouden zijn. Dat laatste stelde
de officier van justitie ter terechtzitting van de rechtbank in eerste aanleg op 22
mei 2009.
Cliënt stoort zich zeer aan deze kwalificatie en wij bestrijden zulks ook met klem.
Bij de inspectie kwam hij voor een gesprek. Later bij de politie nam hij allerlei
bescheiden mee en leerde nader onderzoek hem dat Sylvia op 19 oktober 1999 bij
hem moet zijn geweest (gelet op agenda en daglijsten).
Die relevante stukken zijn toen ook overgelegd.
Dit alles heeft niets te maken met leugenachtigheid!
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
7
Bij de politie verklaart cliënt op 26 november 2004. Hij stelt onder meer dat hij
metingen verrichtte bij Sylvia en wel met elektro-acupunctuur. Dit bleek lastig
omdat Sylvia borstprotheses kende. Hij riep dan ook zijn collega Norbert Poessel
erbij, een fysiotherapeut, deskundig op het gebied van beoordelingen van
bindweefsel.
Cliënt stelt wel degelijk Sylvia Millecam te hebben doorverwezen naar een
(kanker)specialist. Niet een specifieke specialist, maar in het algemeen. Er werd
ook over een punctie gesproken en het woord kanker viel ook, zo stelt Koonen bij
de politie. Daarmee voldoet cliënt aan zijn plicht om aan te sturen op de best
mogelijke behandeling.
Uiteindelijk blijkt ook uit het dossier dat Sylvia in de eerste helft van 2000
diverse medisch specialisten bezocht. Wellicht ook al eerder, maar dat is niet in
het onderzoek vastgesteld kunnen worden (hetgeen niet wil zeggen dat zulks niet
is gebeurd).
Ter terechtzitting van de rechtbank in eerste aanleg op 12 mei 2009 stelt cliënt
ook dat er uiteindelijk een afsluitend gesprek plaatsvond op 19 oktober 1999,
alwaar aanwezig waren Sylvia, Poessel en cliënt. Volgens cliënt werd aan Sylvia
geadviseerd om het knobbeltje in de borst serieus te laten bekijken.
Poessel verklaart op 9 maart 2005 bij de politie. Hij stelt dat hij na onderzoek
Sylvia adviseerde naar het ziekenhuis te gaan. Hij verklaart ook dat hij tegen haar
zei dat zij een biopsie moest doen. Hij verklaart ook dat hij probeerde haar in de
operatie, punctie, te praten.
Vervolgens verklaart hij:
“Nadat ik mijn onderzoek had gedaan kwam de heer Koonen bij me en
ik vertelde mijn bevindingen. Wij gaven mijn advies door aan
mevrouw Millecam, om zich te laten nakijken op kanker.”
Poessel wordt ook gehoord door de RC en wel op 29 april 2009. Hij verklaart dan
onder meer ook:
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
8
“Na afloop hebben Jos, Sylvia en ik gedrieën gesproken. Er was geen
ander bij, want het gesprek was privacygevoelig. Jos zei in dat
gesprek dat hij alles zou doen wat met supplementen mogelijk was,
maar dat in eerste instantie een incisie
wat er aan de hand was.”
1 noodzakelijk was om te kijken
Op 2 maart 2009 werd de echtgenote van cliënt, mevrouw Derksen, gehoord door
de RC. Zij verklaart onder meer:
“Normaal bespreek ik nooit met Jos wat voor onderzoek hij bij
patiënten heeft gedaan en wat hij met patiënten heeft besproken. In het
geval van Sylvia is er achteraf echter zoveel deining ontstaan dat ik
wel met Jos heb besproken hoe het in de spreekkamer is gegaan. Ik
weet nu niet meer precies of Jos naar de borst heeft gekeken, maar hij
heeft wel tegen Sylvia gezegd dat hij met zijn elektroacupunctuurapparaat
op dat moment niets kon doen vanwege de
prothese.”
Van belang is dat door de verklaringen van Norbert Poessel, mevrouw Derksen en
cliënt, een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, in rechte
aannemelijk wordt dat er wel degelijk geadviseerd is om het knobbeltje nader te
laten onderzoeken door een (regulier) medisch specialist.
Cliënt ontkent met klem en overtuiging dat hij tegen Sylvia gezegd zou hebben
dat het geen kanker was.
De verklaringen van mevrouw E.M.G.J. van Ophuizen-Scholten doen daaraan
niet af.
Daar komt nog bij dat getuige Van Ophuizen bij de RC verklaart dat zij van
Sylvia zelf hoorde dat Koonen had gezegd dat het geen kanker was, terwijl
getuige Vermeulen-Van der Hoeven op 6 maart 2009 bij de RC verklaart dat Van
Ophuizen tegen haar had gezegd dat zij het had gehoord van mevrouw Derksen.
1
incisie= insnijding
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
9
Ook de verklaring van getuige Vermeulen-Van der Hoeven bij de RC, waar zij
spreekt over Sylvia, zittend op het terras, is naar mijn mening niet bruikbaar. Zij
praat over de zomer, terwijl het moet gaan om een ontmoeting in het najaar.
In de eerste plaats wordt daaromtrent opgemerkt dat het contact met Sylvia in
Millingen aan de Rijn volgens cliënt plaatsvond op 19 oktober 1999. Dit was in
de herfstvakantie. De praktijk is dan gesloten en er zijn dan ook geen assistentes
en secretaressen aanwezig.
In verband met die datum legde cliënt relevante bescheiden over aan de politie ten
tijde van het verhoor op 26 november 2004. Het betreft hier onder meer
afschriften van pagina’s uit de agenda, daglijsten en de werkuren van mevrouw
Van Ophuizen.
Mevrouw Derksen is bij de RC ook stellig over de datum van 19 oktober 1999.
Zij geeft ook een toelichting op bovengenoemde relevante bescheiden. Dat de
notanummers in de agenda doorlopend zijn op 15 oktober 1999 is niet vreemd.
Voor de week van 18 oktober was namelijk geen lijst in verband met de
herfstvakantie. Zij verklaart daaromtrent gedetailleerd en naar eer en geweten.
Ook stelt zij dat er geen assistenten aanwezig waren, aangezien de praktijk dicht
was.
Daarnaast verklaart zij:
“Zij zijn in die week ook niet voor een praatje of voor wat dan ook
langs geweest.”
In dit verband verdient opmerking dat mevrouw Derksen bij de RC op 2 maart
2009 verklaart dat zij een fotografisch geheugen heeft.
Mevrouw Van Ophuizen, die eerder verklaarde dat het bezoek van Sylvia aan de
praktijk van cliënt plaatsvond in september 1999, verklaart daarover later bij de
RC op 4 maart 2009:
“Als ik mij eerder op het standpunt heb gesteld dat het bezoek van
Millecam heeft plaatsgevonden in september 1999, dan moet ik zeggen
dat ik dat nu niet meer zou weten.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
10
Het is voor mij niet onmogelijk dat het gebeurde in de herfstvakantie
in oktober 1999.”
De AG is van mening dat de lange periode tussen 22 september en 19 oktober niet
logisch is. Ik merk echter op dat Sylvia Millecam in die periode ook nog bij het
OLVG is geweest en dat er ook een afspraak is gemaakt voor haar in het VU
Medisch Centrum. Zij verscheen daar echter niet.
Daar komt nog bij, dat al zou Sylvia tegen derden hebben gezegd dat Koonen en
Poessel gemeld hadden dat ze geen kanker had, dit nog zeker niet wil zeggen dat
cliënt en Poessel dit ook daadwerkelijk aan haar meedeelden.
Sylvia vertelde lang niet alles aan anderen, zelfs niet aan naasten (zie ook de
verklaring bij de RC op 6 februari 2009 van getuige Melissant. Voorts hield
Sylvia zelfs haar partner Nol maandenlang onkundig van het knobbeltje in haar
borst.) Ook kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat zij om haar moverende
redenen wel eens een rooskleuriger beeld naar buiten bracht omtrent de
gezondheidssituatie dan dat haar door medici was medegedeeld.
De verklaringen van Sylvia zullen met de grootst mogelijke behoedzaamheid
gehanteerd moeten worden. Zij kon met een stalen gezicht tegen derden zeggen
dat alles prima ging met haar.
Cliënt verklaart ter terechtzitting van uw hof ook op 9 november jl. dat Sylvia
Millecam zich beneden in zijn praktijk heel anders voordeed dan boven de
praktijk.
Tegen die achtergrond moet naar mijn mening ook de verklaring van mevrouw
Marchand ten overstaan van de RC op 27 april 2009 worden gezien en gelezen.
Relevant in dat verband is ook de verklaring van haar manager Bukman (RC, 23
februari 2009) Uit zakelijke overwegingen wordt er voor gekozen niet actief met
het ziekteverhaal naar buiten te treden. Terwijl Sylvia tegen Bukman had gezegd
dat ze borstkanker had, wilde ze alleen reactief komen met het verhaal dat ze een
bacteriële infectie had.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
11
Gedachtestreepjes met betrekking tot ten laste gelegde 1 en 2
Bij de uitwerking van het ten laste gelegde komt de officier bij de feiten 1 en 2 tot
zes gedachtestreepjes:
De gedachtestreepjes ad 1 en 6 zijn niet relevant en redengevend voor de ten laste
gelegde feiten. Deze spelen meer een rol in de behandeling door de tuchtrechter.
Met betrekking tot het derde gedachtestreepje: Cliënt verklaarde ter terechtzitting
van de rechtbank in eerste aanleg op 12 mei 2009 al dat de metingen aanvullende
betekenis kennen en dat het niet gaat om het vaststellen van een diagnose. Hij
stelt zulks ook te hebben uitgelegd aan Sylvia. Ook de al dan niet
wetenschappelijke waarde ervan. Zij zou een en ander begrepen hebben.
Vierde gedachtestreepje: Poessel zag haar wel. Stelt geen diagnose en adviseerde
haar om het hogerop te zoeken.
Vijfde gedachtestreepje: Dit wordt pertinent ontkend. Getuige Poessel
onderstreept de verklaringen van cliënt.
Niet in alle details komen de verklaringen van cliënt en Poessel overeen, maar
wel in hoofdlijnen. In zoverre is de verklaring van Poessel zeer belangrijk en goed
bruikbaar.
Dat er ook enige verschillen zijn tussen de verschillende verklaringen van Poessel
is niet vreemd. Het tijdsverloop speelt dan een grote rol. Daar komt bij dat over
deze zaak veel is geschreven en op tv vertoond. Ook is er in die jaren veel over
gesproken. Getuigen kunnen dan onbewust hun eigen waarnemingen vermengen
met hetgeen zij later uit andere bronnen hebben vernomen
In hoofdlijnen komen de verklaringen van Poessel evenwel zeker overeen, met
name op het punt van het doorverwijzen van Sylvia.
2.
Causaliteit
2
Koonen de diagnose “bacteriële infectie” tegensprak. Bij de RC is ze al stellig: Koonen gaf aan dat
het een bacteriële infectie betrof.
Een voorbeeld hiervan zijn de verklaringen van mevrouw Nielen. Bij de Inspectie weet ze niet of
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
12
Aangaande de feiten 1 en 2 is er ook geen sprake van causaal verband. Er zijn na
oktober nog zeer vele consulten bij medici, zorgverleners en therapeuten geweest
in de periode november 1999 tot en met voorjaar 2001.
Er is volstrekt geen causaal verband tussen het aan cliënt verwetene en de ten
laste gelegde gevolgen. Zo het handelen of nalaten (zoals ten laste gelegd) al
plaatsvond – quod non – dan is er geen directe relatie met de ten laste gelegde
gevolgen. Van redelijke toerekening is geen sprake.
Is een eenmalig consult van ongeveer tien minuten al voldoende om van
“overwegende invloed” te kunnen spreken? Naar mijn mening zeker niet.
Latere consulten bij andere artsen/zorgverleners en de reactie van Sylvia daarop,
hebben in de keten der gebeurtenissen een zodanige invloed gehad op de
gezondheidstoestand van haar dat het niet meer redelijk is om een en ander aan
Koonen toe te rekenen. De opstelling van Koonen is niet van doorslaggevend
belang geweest in dezen.
In dat verband wijs ik ook op hetgeen door het Hof Amsterdam in de beschikking
ex art. 12 Sv in dezen op 9 april 2008 is gesteld omtrent de causaliteitsvraag in
deze zaak (pag. 18 van de beschikking) De twee genoemde deelvragen moeten in
ontkennende zin worden beantwoord.
Conclusie: Vrijspraak van het ten laste gelegde ad 1 en 2.
Feiten 3 en 4
Zelfbeschikkingsrecht
In verband met de ten laste gelegde feiten 3 en 4 zal eerst enige aandacht besteed
worden aan het zelfbeschikkingsrecht van Sylvia Millecam.
Volgens het Gerechtshof Amsterdam in de beslissing in de art. 12 Sv-procedure
d.d. 9 april 2008, is dan van belang de beantwoording van de vraag of Sylvia
Millecam juist en volledig is geïnformeerd over de effectiviteit van de toegepaste
diagnostiek, de behandelmogelijkheden en de daaraan verbonden prognoses en of
zij vervolgens op basis daarvan een afgewogen beslissing heeft genomen.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
13
In de sepotbeslissing van 3 oktober 2006 is het OM nog heel duidelijk daarover.
Zo wordt onder meer opgemerkt:
“Uit het strafrechtelijk dossier komt naar voren dat S. Millecam een
vrouw was die zelf haar keuzes maakte en daarin niet door derden te
beïnvloeden was.
en behandeling in de reguliere zorg van haar vader.
Zij had een afkeer van reguliere zorg door ervaringen met de ziekte
Zij had een voorkeur voor alternatieve geneeskunde.
Wees vrienden de deur als zij kritiek uitten op haar keuzes.
keuze verbrak zij de behandelrelatie en ging naar de volgende
behandelaar.
Het dossier geeft het beeld van een patiënte die een uitgesproken mening
heeft over de wijze waarop zij de haar in ieder geval in juni 2000
volstrekt duidelijke, ernstige aandoening wil bestrijden. Van een
overwegende invloed die verdachten daarbij in enig stadium op patiënte
zouden hebben uitgeoefend is niet gebleken.”
Wanneer artsen haar confronteerden met de gevolgen van haar
Het is alsof de verdediging aan het woord is in dezen!
Thans maakt het OM in deze zaak een ommezwaai van 180°. Dit, terwijl het OM
zich voornamelijk baseert op verklaringen van getuigen die ook al eerder een
verklaring hadden afgelegd in deze zaak.
Een zeer opmerkelijke gang van zaken. Een OM dat plots in dezelfde zaak iets
geheel anders verkondigt. En die sepotbeslissing was ook nog eens genomen na
overleg met de medisch AG en het College van PG’s.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
14
Een OM dat dan ook ineens nog zwaardere delicten wel bewijsbaar oordeelt. Ging
het eerst nog op met name art. 300 Sr, art. 96 BIG en culpose delicten, thans
betreft het alleen opzetdelicten.
Het OM springt als het ware van de vloer op de zolder.
De onderbouwing van die ommezwaai kan mij in het geheel niet overtuigen.
Als er één patiënte is geweest die goed en volledig is geïnformeerd geweest
omtrent haar ziektebeeld en de behandelingen, dan is het Sylvia Millecam.
Voorts hebben de feiten 3 en 4 betrekking op de periode vanaf mei 2001. Toen
was genezing al niet meer aan de orde.
Het gaat dus niet om een periode waarin Sylvia nog links om kon en rechts om
kon. Dat genezing toen al niet meer mogelijk was, blijkt onder meer uit de bij de
RC afgelegde verklaringen van de getuigen en deskundigen Tjan-Heijnen,
Kappel, Brust, Nortier en Klijn, een en ander in onderling verband en samenhang
beschouwd.
Dat het beroep op het zelfbeschikkingsrecht in deze zaak kan slagen, blijkt onder
meer uit de volgende verklaringen:
Hij verklaart bij de RC op 13 maart 2009 onder meer dat hij haar zag op
11 mei 2000. Er werd een echogram gemaakt en een punctie verricht.
Plastisch chirurg Van Tetering.
“Op grond van het resultaat van het punctie-onderzoek konden wij
komen tot de diagnose dat er sprake was van een adeno
carcinoom. Deze diagnose heb ik uitvoerig met Sylvia besproken,
tezamen met een behandelingsvoorstel.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
15
en:
“Uiteindelijk heeft ze contact gemeden.”
en:
“Ik kan concluderen dat ze erg goed op de hoogte was van de
diagnose en van de gevolgen die een behandeling, zoals door mij
voorgesteld, zou hebben.”
Van Tetering verklaart verder:
“Sylvia had een sterke persoonlijkheid die zich niet liet
beïnvloeden door haar partner. Zij had erg veel vertrouwen in mij,
maar ook ik kon haar niet overtuigen.
(...)
Ik begreep van haar dat ze voldoende informatie had om tot een
weloverwogen beslissing te komen.”
Dat laatste is nu juist van groot belang, ook gelet op de art. 12 Svbeslissing
van het Gerechtshof Amsterdam in deze zaak.
heel duidelijk in de richting van Sylvia. Chirurg Meijer stelt voor: eerst
chemo, dan chirurgie en vervolgens radiotherapie.
Chirurg Meijer wordt gehoord door de RC op 2 maart 2009. Hij is ook
2009. Zij bevestigt dat het om een kwaadaardige groei ging (zij zag haar
op 16 juni 2000).
Van der Wall zegt ook tegen Sylvia:
Internist/oncoloog Van der Wall wordt gehoord door de RC op 20 februari“Er is haast”.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
16
Ook verklaart Van der Wall:
“Ik ben er van overtuigd dat er voor haar op dat moment geen
enkele twijfel bestond aan de diagnose kanker.”
NB: Een afspraak voor 19 juni 2000 wordt door Sylvia telefonisch afgezegd,
met de mededeling dat zij gekozen had voor een alternatieve behandeling in
Zwitserland.
Ook in 1999 komt ze niet opdagen bij een gemaakte afspraak. Het betrof hier
een afspraak in het V.U.-ziekenhuis.
zag Sylvia op 19 juni 2000. Hij verklaart onder meer:
Arts/chirurg Rutgers werd gehoord door de RC op 20 februari 2009. Hij
“Millecam was er aan het einde van het consult met mij van
doordrongen dat ze borstkanker had in een nare agressieve vorm.”
Hij bespreekt alles uitvoerig met haar. Hij begreep ook dat chemo geen optie
was voor haar.
Sylvia schrijft hem vervolgens een brief, welke brief gehecht is aan de
verklaring zoals afgelegd door Rutgers bij de RC.
Zij meldt dat ze uiteindelijk toch koos voor de alternatieve weg in een
kliniek in Zwitserland.
Van belang is nog het volgende dat Sylvia toen aan Rutgers schreef:
“Ik heb de allermoeilijkste maanden van mijn leven achter de rug
en ik hoef u natuurlijk niet te vertellen dat zo’n beslissing niet over
één nacht ijs is gegaan.
(…)
Ik ben me bewust van het feit dat ik een keuze heb gemaakt die niet
de uwe zou zijn geweest.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
17
Sylvia op 19 juni 2000. Hij verklaart onder meer:
Arts Dankmeijer werd gehoord door de RC op 18 maart 2009. Hij zag
“Tijdens het consult van 19 juni 2000 vroeg Sylvia mij of ik haar
wilde begeleiden voor haar borstkanker op een door haar te
bepalen route. Zij sprak zeer duidelijk uit dat zij geen behoefte had
aan reguliere begeleiding.”
Hij meldt ook dat Sylvia ervan af zag om voor een punctie naar het Sophia
Ziekenhuis in Zwolle te gaan.
geboden is. Er volgt een vervolgafspraak bij AVL. Sylvia komt niet
opdagen.
Oncoloog Wesdorp zag haar nog in oktober 2000. Hij stelt ook dat haast
verklaring af op 25 februari 2009. Haar verklaring laat aan duidelijkheid
niets te wensen over.
Zij zag Sylvia op 5 december 2000. Zij concludeert uiteindelijk:
Plastisch reconstructief handchirurg Kappel legde bij de RC een
“Ik kwam er niet doorheen. Ook de suggestie dat ze wellicht
rekening zou moeten houden met het ergste had geen enkel effect.”
en
“Millecam was een patiënt die voor zichzelf al had uitgemaakt dat
de reguliere geneeskunst geen weg was die ze zou nemen.
(…)
Millecam had een uitgesproken mening hoe het moest. Zij was heel
stellig en overtuigd.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
18
Mevrouw Kappel spreekt ook nog over
“helemaal haar eigen keus”.
Ook verklaart zij nog:
“Het advies om naar een reguliere behandeling te gaan kon zij
niet meer verdragen.”
Kappel kwam er dus niet doorheen. En dat wordt dan wel van Koonen
verlangd? Niemand kon haar beïnvloeden. Er was niet sprake van een
overwegende invloed.
Willemsen bij de RC op 20 april 2009:
“Niemand heeft haar ergens van af gehouden. Ook niet van artsen.
De keuze was altijd aan ons. Uiteindelijk voerde Sylvia zelf de
regie.
(…)
Ze verzamelde altijd veel informatie voordat ze een keuze maakte.”
En bij de RC op 2 februari 2009:
“De brug naar het reguliere circuit was echter achter ons
verbrand.”
Voorts bevestigt Willemsen op 13 februari 2009 bij de RC het navolgende:
“Dat Sylvia niet de reguliere behandeling kreeg die zij nodig had,
is te wijten aan haar pertinente weigering een reguliere arts in te
schakelen.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
19
Zelfs tot een week vóór haar overlijden bleef Sylvia weigeren zich
te laten opnemen in een regulier ziekenhuis.”
NB: En moest Koonen haar dan met geweld/dwang naar een ziekenhuis
slepen?
Zij tekent op uit de mond van Sylvia:
Mevrouw Van Dort bij de RC op 9 februari 2009:
“Ik wil desnoods sterven aan de ziekte, maar niet aan de behandeling.”
(In die zin zie ook Melissant en Willemsen in verklaringen, afgelegd bij de
RC.)
februari 2009 over hun poging om Sylvia opgenomen te krijgen in een
ziekenhuis. Zij bezoeken gezamenlijk Sylvia in Amsterdam op 12 maart
2001. Het gelukt ook hen niet om haar het ziekenhuis in te praten. De
Lange stelt dan ook:
Kist en De Lange verklaren op respectievelijk 16 februari 2009 en 13“Onze poging was zinloos geweest.”
Dit speelde zich af, kort voordat Sylvia naar Millingen vertrok!
NB: En het had Koonen dan wel moeten lukken?! En arts Kist schrijft toch
ook geen pijnstillers voor? Hij doet verder niets. Is hij dan ook strafbaar?
Hij verklaart dat Sylvia haar eigen route had gekozen.
Deze getuige omschrijft haar als een stellige vrouw:
had, had ze niet in haar kont.”
Van den Heuvel, RC, 11 maart 2009.“Wat ze in haar kop
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
20
haar keus had gemaakt en dat je haar toch niet naar een ziekenhuis toe
kreeg.
Ook de heer Van den Hoogen (RC, 4 februari 2009) verklaart dat Sylvia
Valstar, RC, 30 maart 2009.
“Zij wilde echt helemaal niks.”
(geen operatie, geen chemo, geen hormoontherapie, geen bestraling).
“Niemand is er in geslaagd haar het reguliere pad te laten kiezen.”
Opmerking verdient dat Sylvia – blijkens door haar gedane uitlatingen – zich ook
niet misleid voelde. Ze nam haar eigen verantwoordelijkheid en nam kennelijk
ook niemand iets kwalijk.
Zo verklaart Bukman bij de RC op 23 februari 2009 dat Sylvia op zijn vraag:
je nu ongelijk hebt?”
“Alsantwoordde:
“Nou, dan heb ik het mis gehad. Dan ga ik dood.”
In dezelfde sfeer is ook van belang de verklaring van arts Janssen bij de RC op 11
maart 2009. Het betreft hier de allerlaatste fase. Sylvia zei tegen hem dat zij dan
toch de verkeerde keuze had gemaakt.
Bij dit alles speelde ook een rol dat Sylvia erg gefixeerd was op uiterlijk, het
vrouw-zijn, lichamelijkheid. Dat bepaalde mede haar identiteit.
Ook concludeer ik dat Sylvia voldoende in balans was om een goede keuze te
maken. De brief aan Rutgers is in dat verband van belang. Zo ook de verklaring
van arts Kist bij de RC op 16 februari 2009:
“Ik blijf echter van mening dat de besluitvorming van Sylvia met
betrekking tot de keuze welke therapie zij zou nemen, niet beïnvloed is
door enige psychopathologie.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
21
Wetenschap van kanker bij Sylvia
Uit het dossier blijkt dat Sylvia heel goed wist dat zij kanker had. Diverse medici
houden haar dat voor en bespreken dat uitvoerig met haar. Ook vertelt zij het
uitdrukkelijk tegen derden (zie onder meer de verklaringen van Boegem, Brust,
Kloots-Noltenius, Melissant, Pleijsier en Valstar). Arts Kist is op 12 maart 2001
ook zeer duidelijk tegen Sylvia. Hij verklaart bij de RC op 16 februari 2001 dat
hij toen tegen haar zei:
“Als je dit niet laat opereren, dan ga je hier aan dood.”
De arts Janssen verklaart dat hij in augustus 2001 nog een “slechtnieuwsgesprek”
met Sylvia moest voeren. Die opmerking moet dus zeker gerelativeerd worden.
Sylvia deed zich niet zelden anders voor tegenover derden. Dit betrof ook de
wetenschap die zij kende. Zo verklaart chirurg Meijer bij de RC dat Sylvia
“verpletterd” was door het slechte nieuws dat hij bracht op 8 juni 2000.
Evenwel, op 11 mei 2000 had chirurg Van Tetering haar al dezelfde boodschap
gebracht.
Zij acteerde dus ook wel buiten haar werk.
Artikel 255 Sr
Was Koonen krachtens wet of overeenkomst verplicht tot onderhoud, verpleging
of verzorging van Millecam?
Het verblijf van Sylvia in de praktijk van cliënt in 2001 had met name ook het
karakter van een vriendendienst. Zij verpieterde in Amsterdam en wilde graag in
het gezin van Koonen zijn.
Sylvia maakte wel gebruik van het magneetveldapparaat, maar er werden geen
behandelnota’s opgesteld en verzonden en ook de reeds geplande vakantie van
cliënt en zijn gezin naar Polen in de zomer ging gewoon door.
Aanvankelijk was zij ook niet de gehele week in Millingen aan de Rijn, maar
slechts enige dagen. De rest van de week verbleef zij dan elders (Amsterdam). Zij
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
22
bezocht dan ook nog andere zorgverleners, zulks gelet op de verklaringen van
mevrouw Derksen en mevrouw Groenevelt bij de RC.
Sylvia was voorts niet weerloos, Koonen had haar niet in zijn macht en hij hield
haar ook niet actief af van andere meningen, opvattingen en zorgverleners.
De Hoge Raad wees in de zaak rond een macrobioot arrest op 14 juni 2005, NJ
2006, 83. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat er sprake was van een
bijzondere zorgplicht die ten minste met zich had meegebracht dat de verdachte in
die zaak minder zijn weerstand tegen de reguliere geneeskunst had geëtaleerd en
haar beter had geïnformeerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de
macrobiotiek en het feit dat geen enkel wetenschappelijk onderzoek had bevestigd
dat macrobiotiek kanker kon genezen of inkapselen.
In de onderhavige casus liggen de feiten echter anders:
- Koonen heeft Sylvia niet op indringende wijze afgeraden zich allopatisch
te laten behandelen.
- In oktober 1999 verwees Koonen haar al door naar een reguliere medisch
specialist.
- Sylvia was vastberaden in haar keuze de adviezen van reguliere medisch
specialisten niet op te volgen.
- Koonen stelt Sylvia wel goed en volledig te hebben geïnformeerd omtrent
de magneetveldtherapie.
De bedoeling was: pijn bestrijden, weerstand verhogen en de conditie
verbeteren.
Van belang in dit verband is de verklaring van arts Janssen bij de RC op
11 maart 2009.
Toen hij haar half augustus 2001 zag sprak hij met haar. Hij verklaart
onder meer:
“Zij heeft zeker niet gezegd dat ze bij Koonen was om te genezen.
Ze was er wel om zich beter te gaan voelen.”
- Tijdens de 2
geen kans meer op genezing.
e periode in de tenlastelegging (vanaf mei 2001) was er al
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
23
In art. 255 Sr wordt gesproken over het in hulpeloze toestand brengen of laten.
Dat artikel is niet geschreven en bedoeld voor de onderhavige zaak van
Koonen. Het moet gaan om het in gevaar brengen van een hulpbehoevende,
die zich zelf niet redden kan en die de voor zijn menswaardig voortbestaan
noodzakelijke zorg zichzelf niet kan verschaffen.
In deze zaak gaat het om Sylvia, die zelf zeer goed kon aangeven wat zij wel
en niet wilde en die niet naar een ziekenhuis wilde. Zij wilde graag bij de
familie Koonen blijven. Zij had het daar erg goed en zij had het er erg naar de
zin. Diverse getuigen verklaren in die zin. Het is dan wel bijzonder wrang dat
vervolgens aan Koonen door het OM wordt verweten dat hij Sylvia in een
hulpeloze toestand bracht en liet.
Als ik spreek over getuigen die bevestigen dat Sylvia het erg naar de zin had
in het gezin Koonen, dan doel ik op de volgende verklaringen:
- Mevrouw Van Dort (RC, 9 februari 2009):
“Ze was heel blij dat ze bij hem
opgenomen en met de warmte waarmee dit gepaard ging.”
(lees: Koonen; HA) werd
Ook verklaart deze getuige dat zij van Sylvia had gehoord dat zij bij
Koonen werd gekoesterd en verzorgd.
- Mevrouw Groenevelt (RC, 13 maart 2009):
“Zij
het gezin van Koonen was. Ze trok veel met de drie jongens op en
bekeek onder meer met hen video’s van haar eigen optreden. Ze
had het erg naar haar zin.”
(lees: Sylvia; HA) was een ernstig zieke vrouw die graag in
en
“Ze vond het heel prettig om in de sfeer van dat gezin te zijn.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
24
en
“Wel was mij duidelijk dat ze
wilde zijn en ik denk: zo lang mogelijk.”
(lees: Sylvia; HA) in Millingen
Mevrouw Groenevelt verklaart ook nog naar aanleiding van de vraag of
Sylvia van Koonen te weinig aandacht kreeg:
“Oh nee, dat zal een gotspe zijn.”
Mevrouw Groenevelt kan een en ander goed beoordelen, omdat zij zelf in
het voorjaar 2001 (ook) ongeveer drie weken blij cliënt verbleef.
- Mevrouw Van den Hoogen-Van Uden (RC, 4 februari 2009):
“Sylvia vond het eng om alleen thuis te zijn. Het was voor haar
dan ook een goede oplossing om in te trekken in het huis van
Koonen. Zij voelde zich erg bij hem op haar gemak en was min of
meer lid van het gezin.”
- De heer Kappers (RC, 9 februari 2009):
“Toen kwam de periode Millingen (…). Ze kreeg veel aandacht en
had het erg naar haar zin. Toen ze slechter werd is ze daar zelfs in
huis opgenomen. Dat moet voor die Koonen toch een hele
belasting zijn geweest. Sylvia at met het gezin mee.”
- Mevrouw Lotgerink-Breed (RC, 6 maart 2009):
“Sylvia vertelde dat bij haar in Amsterdam niemand op bezoek
kwam. (…)
In Millingen werd ze goed opgevangen en ze had onder meer veel
plezier met de jongens, die stapel op haar waren.”
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
25
Zij verklaart ook dat Sylvia zeker ook nog aanspraak had aan andere
mensen in Millingen.
Mevrouw Lotgerink verklaart ook over de laatste week bij Koonen.
“Ook toen zei ze tegen mij: ‘Help me alsjeblieft dat ik hier kan
blijven, dat ik niet naar het ziekenhuis hoef.”
Zijn dit uitlatingen van iemand die in hulpeloze toestand is gebracht en
gelaten?!
- Mevrouw Melissant (RC, 6 februari 2009):
“Sylvia was erg blij dat ze daar
(…).
Het was er erg gemoedelijk en erg gastvrij. Sylvia voelde zich in
goede handen, want ze verpieterde in Amsterdam.”
(lees: Millingen; HA) was.
- De heer Willemsen (RC, 13 februari 2009) verklaart dat Sylvia tegen de
echtgenote van cliënt zei (toen zij in augustus 2001 naar het ziekenhuis
moest):
“Tonnie, als ik weer even wat beter kan ademen, mag ik dan weer
thuiskomen?”
Met name het woord
Al deze verklaringen staan wel in schril contrast met de verklaringen van
bepaalde ex-medewerksters van cliënt, die oordelen dat Sylvia bij de familie
Koonen eigenlijk aan haar lot werd overgelaten. Ik heb geen goed woord over
voor de getuigen die dat verklaren!
“thuis” acht ik van belang in dezen.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
26
Het feit dat bepaalde ex-medewerksters van Koonen dat verklaren, zegt veel over
de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van hun verklaringen. Kennelijk heeft
het ontstane arbeidsconflict hun latere verklaringen gekleurd.
(Ik verwijs in dat verband ook naar de uitgebreide verklaring van mevrouw
Derksen, afgelegd bij de RC).
Bij dit alles komt dat ook ten aanzien van art. 255 Sr opzet is vereist. Ik sprak
daar al eerder over.
Het opzet moet dan gericht zijn op het onthouden aan Sylvia van hetgeen voor
haar verpleging of verzorging noodzakelijk was en op de hulpeloze toestand, de
omstandigheid dat Sylvia zelf niet in staat zou zijn in noodzakelijke verpleging of
verzorging te voorzien.
Daarvan is al in het geheel geen sprake, ook niet in voorwaardelijke vorm.
In het bijzonder met betrekking tot de gedachtestreepjes in de
tenlastelegging ad 3 en 4:
1
Cliënt heeft dit ter terechtzitting met klem bestreden.
2
Ook dit wordt met klem ontkend.
3
Cliënt bestrijdt ook deze aantijging.
Ik verwijs in dit verband ook naar het gespreksverslag, opgemaakt op 30
september 2004. Het gaat om de weergave van een bespreking met Leny
Millecam, de moeder van Sylvia. (Productie 20 bij het verweerschrift van
advocaat mr. Jansen, ordner deel 2, onder A.) Moeder Millecam verklaart
onder meer:
e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.
“Jos zei niet dat er sprake was van een bacteriële infectie.”
De enige weken bij cliënt inwonende getuige Groenevelt, verklaart bij de
RC op 13 maart 2009 ook dat het begrip “bacterie” niet ter sprake kwam.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
27
4
Cliënt is hier uitvoerig op ingegaan ter terechtzitting van uw rechtbank.
Hij bestrijdt deze beschuldiging.
5
Millecam wist dat ze kanker had en dat het heel slecht ging. In augustus
2001 zag arts Janssen haar. Sylvia vertelde hem dat ze bij Koonen verbleef
om zich beter te voelen.
6
Dit punt is niet relevant en redengevend voor de ten laste gelegde
gevolgen. Ligt meer in de tuchtrechtelijke sfeer.
7
Sylvia wist wat ze kreeg aan medicatie en wat de bedoeling ervan was. Zij
ging daarmee geheel akkoord.
8
Cliënt heeft haar niet ontraden naar reguliere artsen te gaan of zich te laten
opnemen in een ziekenhuis. Zij wilde dat gewoonweg niet. In dat verband
is ook de verklaring van Willemsen bij de RC op 13 februari 2009 van
belang. Zelfs in de laatste week in Millingen weigerde ze opgenomen te
worden in een ziekenhuis. Voorts hebben cliënt en zijn echtgenote er alles
aan gedaan om in de laatste weken te bevorderen dat zij contact opnam
met een arts/ziekenhuis.
9
De pijn werd zelfs minder. Dit kan te maken hebben gehad met de
magneetveldapparatuur.
Toen arts Janssen kwam in augustus 2001 schreef hij ook geen pijnstillers
voor of zuurstof. Sylvia wilde niet meer en anders dan geschiedde. Verder
werden de benen wel ingezwachteld, gelet op oedeem. Ook werd er
medicatie verstrekt. Ik verwijs naar productie 22 bij het verweerschrift van
advocaat mr. Jansen, ordner deel 2, onder A. Het gaat dan om medicatie,
verstrekt in de periode juni/juli 2001. Bepaalde medicatie blijkt (gelet op
de bijsluiters) bedoeld voor krampachtige hoest, andere weer voor
oedeem.
e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.e gedachtestreepje.e en 10e gedachtestreepje.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
28
Voorts verdient nog opmerking dat Koonen bestrijdt dat hij tegen Sylvia zou
hebben gezegd dat hij haar beter zou maken. Steun hiervoor put ik ook uit de
gespreksnotitie naar aanleiding van eerder genoemde bespreking met de moeder
van Sylvia op 30 september 2004. Zij meldt onder meer dat Jos tegen Sylvia nooit
heeft gezegd dat hij haar beter zou maken. Wel dat hij het zo dragelijk mogelijk
zou maken.
Mevrouw van den Hoogen (RC, 4 februari 2009) verklaart dat Sylvia tegen hen
niet heeft gezegd dat Koonen haar beter zou maken. Zij stelt wel dat Sylvia er
kennelijk op vertrouwde dat Jos haar beter zou maken, nu zij zo veel en fanatiek
doende was met “Lotje”.
Dat is echter geen waarneming of ondervinding, maar een door deze getuige
getrokken conclusie.
Willemsen verklaart voorts bij de politie op 25 oktober 2004 onder meer:
“Ik heb Koonen nooit horen zeggen dat hij Sylvia zou genezen…”
Zwaar lichamelijk letsel
Wat dient hieronder te worden verstaan?
Art. 82 Sr noemt al een aantal gevallen die daaronder moeten worden begrepen.
Verder speelt het normaal spraakgebruik een rol.
Ook komt in de rechtspraak de vraag aan de orde of operatief ingrijpen aan de
orde moet komen (noodzaak en aard van verder medisch ingrijpen).
Was er sprake van ernstige toename van de pijnklachten? Naar mijn mening zeker
niet. Het aantal paracetamollen dat Sylvia innam daalde juist in de laatste periode.
Voorts is van belang de verklaring van arts Janssen uit Millingen, afgelegd bij de
RC op 11 maart 2009. Hij bezocht haar in augustus 2001.
Opmerkelijk is dat hij geen pijnstillers voorschrijft.
Hij verklaart onder meer:
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
29
“Ze had wel pijn, maar minder dan ik had verwacht. Het staat mij bij
dat zij drie à vier paracetamollen nam per dag. Omdat de pijn niet op
de voorgrond stond, heb ik geen pijnstillers voorgeschreven.
(…)
In het kader van de pijn dacht ik nog: ‘Misschien is het dit wat de
magneetveldtherapie doet’.”
Er is dus zeker niet sprake van een ernstige toename van pijnklachten.
Ook voor het overige is er niet sprake geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Sylvia was al ongeneeslijk ziek, zij wilde geen opname in een ziekenhuis en zij
wilde bij Koonen blijven.
De arts Janssen spreekt verder onder meer over het feit dat ze flink vocht vast
hield in de benen, ze had slechts een beetje koorts en
Er waren ook minder zweren dan hij dacht.
Opmerking verdient ook dat Janssen haar niet onmiddellijk zuurstof verstrekt.
Ook volgt geen onmiddellijke opname.
Aan cliënt wordt verweten Sylvia in een hulpeloze toestand te hebben gebracht of
gelaten. Geldt datzelfde dan ook niet voor Janssen? Het lukt hem toch ook niet
om Sylvia per direct opgenomen te krijgen in het ziekenhuis?
Aan de verklaring van mevrouw Lotgerink-Breed (afgelegd bij de RC op 6 maart
2009) zijn foto’s gehecht, welke gemaakt zijn op 27 juni 2001. Sylvia ziet er dan
nog goed uit.
Haar toestand is pas meer achteruit gegaan toen de familie Koonen uit Polen
terugkeerde. Vanaf dat moment deden zij er alles aan om haar opgenomen te
krijgen in een ziekenhuis.
In dat verband verwijs ik ook naar de verklaring van mevrouw Derksen, afgelegd
bij de RC op 2 maart 2009. Zij verklaart dat ze van alles deden om te bevorderen
dat Sylvia toch naar een ziekenhuis ging.
“ze hoestte wat”.
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
30
“Vanaf terugkomst van onze vakantie hebben wij elke dag gezegd: ‘Je
hebt het ons beloofd’. Ik kan me nog goed herinneren dat ik op mijn
knieën voor Sylvia heb gezeten: ‘Doe het dan in belang van onze
kinderen’.
(…)
Tweeënhalve week zijn wij aan het smeken geweest om de huisarts te
mogen bellen.”
Ook Nol Willemsen verklaart bij de RC (13 februari 2009) dat Sylvia zelfs in de
laatste week in Millingen nog weigerde om naar een ziekenhuis te gaan.
Er was al eerder de afspraak gemaakt met Sylvia dat als het echt slecht met haar
zou gaan, dat zij dan uit Millingen weg moest, ook in het belang van de kinderen
in het gezin Koonen.
Getuige Melissant (RC, 6 februari 2009) bevestigt het bestaan van die afspraak.
Aan de aanwezigheid van vocht in de benen werd ook gewerkt: Mevrouw
Lotgerink verklaart bij de RC op 6 maart 2009 dat zij de benen van Sylvia (op
advies van cliënt) wel inzwachtelde.
Er is al met al niet sprake van zwaar lichamelijk letsel, zodat om die reden al
vrijspraak dient te volgen van de ten laste gelegde feiten 3 en 4.
Causaliteit
Gelet op al het bovengenoemde zal duidelijk zijn dat wij ook geen causaal
verband zien in dezen. De gevolgen zoals in de tenlastelegging genoemd, zijn niet
redelijkerwijs toe te rekenen aan Koonen. Er is ook niet sprake van overwegende
invloed. De opstelling van Koonen is ook niet van doorslaggevend belang
geweest.
Toestemming/instemming als rechtvaardigheidsgrond
Sylvia Millecam was voldoende op de hoogte en geïnformeerd omtrent haar
situatie. Zij koos bewust voor een bepaalde route. Sylvia wilde niet verwezen
Pleitnota inzake Koonen, J.A.M./OM hb
31
worden naar een reguliere arts en zeker niet naar een ziekenhuis. In dat verband
spelen haar leeftijd en haar persoonlijkheid ook een rol.
Subsidiair is dan ontslag van alle rechtsvervolging op zijn plaats.
Conclusie
Cliënt dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Er mag best wel wat aangemerkt worden op de handelwijze van Koonen, maar dat
moet dan maar geschieden in de tuchtrechtelijke sfeer, hetgeen ook is geschied.
Nu schulddelicten in het strafrechtelijk circuit verjaard zijn, moest het OM wel
zware opzetdelicten in de strijd gooien. Die zijn zeker niet te bewijzen.
Er zijn vele verklaringen van getuigen. Getuigen die spreken over hetgeen er jaren
geleden zou zijn gebeurd/gezegd. Niet meer is alles nu nog exact te achterhalen.
Er is gerede twijfel.
Vrijspraak moet het gevolg zijn.
Leeuwarden, 17 november 2010
mr. Hans Anker
otities Koonen, Hof Adam, 18-11-2010.pdf


Opzet

Het “opzet” is een zeer wezenlijk punt in deze strafzaak. Het verbaast dan ook dat
de rechtbank in eerste aanleg in haar uitgebreide vonnis relatief zeer weinig
aandacht besteedt hieraan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten